Instructie nummer 3 - Binnenvaartcertificaten voor binnenschepen, zeeschepen en vissersschepen

Deze instructie kan worden aangemerkt als vallend onder artikel 1.4 van de Overeenkomst Keuringsinstantie.

Binnenvaartcertificaten worden namens de Minister verstrekt door daarvoor gemandateerde klassenbureaus en keuringsinstanties.

Deze instructie is bedoeld om eenduidigheid te bewerkstelligen bij het onderzoek voor, en de afgifte van binnenvaartcertificaten door de klassenbureaus en de keuringsinstanties.

Datum vastgesteld: 19-06-2018
Ingangsdatum: 01-09-2018
Overgangsperiode: Ingeval van hercertificering geldt een overgangsperiode tot 1-04-2019. Tot 1-04-2019 kunnen dossiers op de thans gebruikelijke wijze worden afgehandeld.

Registratie

Om vast te stellen aan welke regels een schip moet voldoen is de registratie van dat schip van belang. Bij de bouw van een schip bepaalt de eigenaar de bestemming van het schip. Die eigenaar maakt de keuze of het schip gebouwd wordt volgens de regels voor de zeevaart, de binnenvaart of de visserij. Op grond van die keuze laat de eigenaar zijn schip registeren als zeeschip, binnenschip of vissersschip.

Certificatieplicht

Het is verboden een schip te gebruiken zonder de vereiste geldige certificaten (artikel 7 Binnenvaartwet). Welke schepen een binnenvaartcertificaat moeten hebben, is geregeld in de artikelen 6 en 7 van het Binnenvaartbesluit.

Eerste keer binnenvaartcertificaat

Nieuw gebouwde schepen, of bestaande schepen die voor de eerste keer worden gecertificeerd, moeten vóór de ingebruikneming onderzocht zijn. Nadat het onderzoek is afgerond en is vastgesteld dat aan alle voorschriften wordt voldaan, mag een certificaat worden afgegeven.
(artikel 9 van de Binnenvaartwet,  artikel 6 richtlijn 2016/1629, artikel 2.04 van het ROSR)

Nieuw gebouwde binnenschepen

De geldigheidsduur van het certificaat mag niet langer zijn dan:

  • 5 jaar voor passagiersschepen.
  • 5 jaar voor tankschepen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • 10 jaar voor alle andere vaartuigen.

Bestaande schepen

De geldigheidsduur van het certificaat mag niet langer zijn dan:

  • 5 jaar voor passagiersschepen.
  • 5 jaar voor tankschepen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • 7 jaar voor alle andere vaartuigen.

Bestaande schepen; vóór 30 december 2008 geen certificaatplicht communautair

Dit betreft pleziervaartuigen en drijvende werktuigen die voor 30-12-2008 in de vaart waren. Deze schepen waren destijds niet certificaatplichtig, maar zijn dat inmiddels wel. Eigenaren van deze schepen hebben tot uiterlijk 30-12-2018 de tijd om deze schepen te laten certificeren op basis van “geen klaarblijkelijk gevaar”. Voor deze schepen wordt een certificaat van onderzoek afgegeven als er geen sprake is van “klaarblijkelijk gevaar”. Voor grensoverschrijdende vaart op de Rijn is een certificaat met vaargebied zone R nodig). (Hoofdstuk 22 of hoofdstuk 26 van de ES-TRIN.

Als deze schepen na 30-12-2018 gecertificeerd worden, moeten deze schepen volledig voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in ES-TRIN.

ADN-certificaten

Voor certificaten afgegeven op grond van het ADN zijn de procedure en de toe te passen geldigheidstermijnen beschreven in Hoofdstuk 1.16 van het ADN.

Eerste certificering certificaat van onderzoek of communautair binnenvaartcertificaat

Bij het vaststellen van de geldigheidsduur van de certificaten op grond van de artikelen 3.11 van de Binnenvaartregeling, 2.06 van het RosR, en artikel 10 van de richtlijn 2016/1629 hanteert de certificerende instantie voor nieuwbouwschepen het wettelijk maximum, waarbij de datum van de proefvaart geldt als peildatum.

Verlenging van certificaat van onderzoek of communautair binnenvaartcertificaat

Bij verlenging of vernieuwing van het certificaat wordt de geldigheidsduur volgens de onderstaande tabel bepaald.

Type schip Geldigheidsduur cvo en cbb
Passagiersschip1 5 jaar
Tankschip voor het vervoer van gevaarlijke stoffen 5 jaar 2
Overige schepen 7 jaar

Voetnoten bij de tabel:

1 Zowel zeilende als werktuigelijk voortgedreven passagiersschepen.
2 Indien een tankschip gebruik maakt van de mogelijkheid om krachtens artikel 1.16.11 van het ADN de geldigheidsduur met 1 jaar te laten verlengen, kan ook het CVO/CBB met 1 jaar worden verlengd. Zo’n verlenging kan slechts eenmaal in 2 geldigheidsperioden worden toegekend.

Het droogstaande onderzoek en het veiligheidsonderzoek vinden plaats in het jaar voorafgaand aan de vervaldatum van het certificaat. De geldigheidsduur van het nieuwe certificaat wordt gerekend vanaf de vervaldatum van het laatste geldige certificaat. Een droogstaand onderzoek dat maximaal twee jaar voorafgaand aan de vervaldatum heeft plaatsgevonden kan worden geaccepteerd. In dat geval wordt de geldigheidsduur van het nieuwe certificaat gerekend vanaf de datum van de droogzetting.

De nieuwe ingangsdatum van het certificaat ligt altijd eerder dan of direct aansluitend aan de afloopdatum van het laatste geldige certificaat. De certificerende instantie kan op basis van het onderzoek besluiten een kortere geldigheidsduur toe te passen dan hierboven aangegeven.

Verlenging van certificaat van onderzoek of communautair binnenvaartcertificaat met 6 maanden, artikel 3.18 Binnenvaartregeling

In uitzonderingsgevallen kan de geldigheidsduur van het certificaat van onderzoek of communautair binnenvaartcertificaat met ten hoogste zes maanden worden verlengd. Deze verlenging wordt in het certificaat vermeld en kan toegepast worden op basis van onderstaande voorwaarden.

  • De certificerende instelling beoordeelt bij de aanvraag voor her-certificering en uitstel van de droogstaande inspectie of de aanvraag voldoende is onderbouwd om in aanmerking te komen voor een half jaar verlenging. Een voorwaarde is dat aantoonbaar tijdig (tenminste drie maanden voor het indienen van de aanvraag) een afspraak is gemaakt voor een droogzetting bij een scheepswerf.
  • De certificerende instelling start het onderzoek voor de her-certificering en voert tenminste de eerste (veiligheids-) inspectie uit. Vervolgens wordt beoordeelt of er verantwoord een verlenging van max. zes maanden kan worden afgegeven. In deze beoordeling wordt de voorgaande droogstaande keuring meegenomen.
  • Als aanvraag voldoende is onderbouwd, de inspectie aan boord en het laatste cascorapport de deugdelijkheid voldoende borgen, mag de certificerende instelling het certificaat met ten hoogste zes maanden verlengen. Er mag in geen geval een voorlopig certificaat afgegeven worden.
  • De certificerende instelling stuurt naar de eigenaar een gewijzigde pagina 2 met een begeleidend schrijven. In het begeleidend schrijven wordt de scheepseigenaar gewezen op de noodzaak om binnen 6 maanden het vaartuig te hebben drooggezet voor casco-inspectie en de consequenties wanneer niet (ruim) voor de verlenging van 6 maanden het onderzoek voor her-certificering afgerond is. Een consequentie is in ieder geval: als het onderzoek voor her-certificering niet voor afloopdatum van de verlening kan worden afgerond, mag er niet gevaren worden totdat het schip goedgekeurd is.
  • Bovenstaande is niet van toepassing op de ADN-certificaten. Voor deze certificaten moeten de procedures zoals beschreven in het ADN gevolgd worden.

Toepassing overgangsbepalingen

Om aanspraak te kunnen maken op overgangsbepalingen volgens Hoofdstuk 32 en 33 van de ES-TRIN, moet het schip voorzien zijn van een geldig certificaat.

Gedurende een overgangsperiode tot 1 februari 2020 kan nog aanspraak op overgangsbepalingen worden gemaakt indien het schip beschikt over een certificaat dat op het moment van de aanvraag voor hercertificering niet langer dan 1 certificaat periode is verlopen. De geldigheidsduur van het certificaat wordt daarbij bepaald als bij verlenging, ingaand vanaf de droogzetting.

Voorlopige certificaten

Als vastgesteld is dat de deugdelijkheid van een schip voldoende is gewaarborgd, kan overeenkomstig de  instructies van de onderstaande tabel een voorlopig certificaat worden afgegeven.

Binnenvaartbesluit Artikel 10 Voorlopige certificaten

Als een voorlopig certificaat wordt afgegeven moet het definitieve certificaat worden ingenomen.

Klaarblijkelijk gevaar, Artikel 8 van de Richtlijn 2006/87/EG

Het begrip 'geen klaarblijkelijk gevaar' is van toepassing op vaartuigen, die nieuw onder de genoemde Richtlijn 2006/87/EG vallen en die vóór 30-12-2008 in de vaart waren.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de tekortkomingen van deze vaartuigen geen klaarblijkelijk gevaar opleveren, mogen deze vaartuigen in bedrijf blijven totdat de onderdelen of ruimten van het vaartuig die niet in overeenstemming met de voorschriften worden bevonden en als zodanig werden gecertificeerd, zijn vervangen of gewijzigd, waarna deze onderdelen of ruimten in overeenstemming moeten zijn met de voorschriften van de ES-TRIN.

Vervanging van bestaande onderdelen door identieke onderdelen of technologisch en qua design gelijkwaardige onderdelen bij normale herstel- en onderhoudswerkzaamheden wordt niet als vervanging in de zin van dit lid beschouwd.

Pleziervaartuigen

De ILT gaat er van uit dat bij een pleziervaartuig dat in de vaart was vóór 30-12-2008, na 30-12-2008 niet ineens sprake zal zijn van een klaarblijkelijk gevaar. Voor deze schepen wordt een certificaat afgegeven als na gehouden onderzoek vastgesteld wordt dat er geen sprake is van 'klaarblijkelijk gevaar'. 

Klaarblijkelijk gevaar kan onder andere voorkomen bij:

  • Cascosterkte en huiddikte
  • Stuurwerk en stuurmachine (incl. stuurautomaat indien aanwezig)
  • Vrij zicht
  • Ankerinrichting (operationeel)
  • AIS en Marifoonverbinding/bediening
  • Gasinstallatie (indien aanwezig)
  • Brandveiligheid (handblussers en indien aanwezig vast blusinstallatie)
  • Reddingsmiddelen
  • Manoeuvreereigenschappen. Kunnen met een proefvaart worden aangetoond.
  • Achterstallig of matig onderhoud.

Stabiliteit

De stabiliteit van vaartuigen met hef en/of hijswerktuigen moet ten allen tijden voldoen aan de vigerende voorschriften.

CE markering en de ES-TRIN betreft parallelle wetgeving. Voor het in de handel brengen van pleziervaartuigen (2,5<L<24m) is een CE-markering nodig. Voor het deelnemen aan de vaart met een pleziervaartuigen (L≥ 20m of lxBxT≥ 100M3) is een certificaat nodig.

Op het certificaat zijn de technische voorschriften van de ES-TRIN van toepassing. Voordat het certificaat kan worden afgegeven moet, voor ingebruikname door technisch onderzoek zijn vastgesteld dat het pleziervaartuig voldoet aan de voorschriften van de ES-TRIN

Voor pleziervaartuigen die zijn gebouwd (en gecertificeerd) op basis van de richtlijn 2013/53/EU is de ES-TRIN 26.01 lid 2 van toepassing.

Voor pleziervaartuigen, gebouwd (en gecertificeerd) op basis van een voorganger van de richtlijn 2013/53/EU (zoals de 2003/44/EC en de 94/25/EG), is de ES-TRIN 26.01 lid 1 van toepassing.

Zeeschepen op binnenwater

Gecertificeerde zeeschepen op communautaire wateren

Gecertificeerde zeeschepen kunnen op de Nederlandse binnenwateren volstaan met de certificaten voor de zeevaart, volgens de condities van dat certificaat. Voor grensoverschrijdende vaart op de Rijn is een 'Certificaat voor zeeschepen op de Rijn' vereist.

Certificaat voor zeeschepen op de Rijn

Voor ingebruikneming van het schip moet door onderzoek zijn vastgesteld dat voldaan is aan hoofdstuk 25 van de ES-TRIN. Het certificaat mag niet langer geldig zijn dan de geldigheid van de aanwezige certificaten voor de zeevaart.

Zeeschepen die voor de vaart op zee geen certificaat nodig hebben

Een zeeschip dat geen certificaat van de vlaggenstaat heeft waaruit blijkt dat het een toereikend veiligheidsniveau heeft voor de vaart op zee, moet op de binnenwateren voldoen aan de voorwaarden zoals die van toepassing zijn voor eenzelfde type binnenschip. Documenten zoals een zeebrief en een CE-markering zijn niet gelijkwaardig aan een certificaat gebaseerd op veiligheidseisen

Bijvoorbeeld: Een zeegaand pleziervaartuig of drijvend werktuig moet op binnenwater voldoen aan de eisen voor een binnenvaart pleziervaartuig of drijvend werktuig als certificaatplicht op binnenwater van toepassing is.

Gecertificeerd voor zeevaart en binnenvaart

Gecertificeerde zeeschepen mogen naast hun zeegaande certificaten ook een binnenvaartcertificaat aanvragen. Deze schepen moeten voldoen aan de regelgeving zoals van toepassing op de afgiftedatum van het binnenvaartcertificaat.

Vissersvaartuigen op binnenwater

Gecertificeerde zeegaande vissersvaartuigen kunnen op de Nederlandse binnenwateren volstaan met de certificaten voor de zeevaart. Voor binnenvaartvissersschepen is er certificaatplicht maar er zijn nog geen voorschriften op grond waarvan een certificaat kan worden afgegeven.

Begrippenlijst